On Sunday 23 October 2016, exactly 60 years after the Hungarian Revolution and Freedom Fight broke out in Budapest as a protest against communist dictatorship and Soviet occupation, a national commemoration service took place in the Kloosterkerk in The Hague.
Mr Dzsingisz Gábor, Former State Secretary of the Netherlands and President Vluchtelingen Organisaties Nederland, adressed the audience with the following speech:
Onlangs mocht ik een artikel schrijven voor een bundel met de titel: „Op de vlucht… En dan?” Mijn bijdrage begint als volgt:
Ik was helemaal niet van plan om te vluchten, toen ik als 16-jarige scholier samen met mijn vader, op zondagochtend 4 november 1956, naar de kerk ging. Maar op de terugweg naar huis, rond 11 uur, vertelde de luidspreker op het kerkplein, dat het Rode leger met grof geweld Hongarije was binnengevallen. Mijn vader zweeg even en zei toen dat ik samen met mijn moeder, m’n zus en haar twee dochters, de ene was 5 en de ander nog een baby, het land moest verlaten. “Ik blijf hier om te vechten voor onze vrijheid en als wij de Russen verslagen hebben komen jullie terug”, verzekerde hij mij. Nog diezelfde middag, rond half 2, reden wij met een vrachtwagen vol kinderen en vrouwen naar de Oostenrijkse grens, op weg naar een vluchtelingenkamp. Veertien dagen later werden wij hartelijk ontvangen door Koningin Juliana in de jaarbeurs in Utrecht. Ze beëindigde haar welkomstwoord in het Hongaars met: „ Isten áldd meg a magyart”, de eerste regel van ons volkslied. „ God zegene de Hongaren”.
Ruim een week na die koninklijke ontvangst, zat ik al weer in de schoolbanken. Op een internaat in Nijmegen mocht ik aan een nieuwe fase van mijn leven beginnen. Ik werd omgeven door tientallen leeftijdsgenoten die allemaal hun uiterste best deden om mij in de kortst mogelijke tijd Nederlands te leren. Ik werd welwillend ontvangen en vanaf het eerste uur
zorgzaam begeleid; binnen drie weken opgenomen in de Nederlandse samenleving. Dat waren de randvoorwaarden en ingrediënten voor mijn succesvolle integratie. Mocht u denken dat dit een bijzonder en uitzonderlijk verhaal is dan heeft u mis. Ook meer dan 3000 andere Hongaren ontvluchtten destijds het geweld en de onderdrukking van het dictatoriale bewind naar Nederland. En allen - of het nu studenten, ingenieurs, vrijheidsstrijders, mijnwerkers of alleenstaande moeders waren - vonden een tweede vaderland en een warm thuis in dit prachtige land. En dat kwam door de innemende, hartelijke ontvangst en goede opvang door de gehele Nederlandse samenleving. Dank, hulde en erkentelijkheid daarvoor ook nog na 60 jaar. En wellicht kunnen we hier een les uit leren voor het heden en in het perspectief van de toekomst.
Waar ging het toen om?
Als het over ’56 gaat, spreken velen over de Hongaarse opstand, ik liever niet, want daardoor legitimeer naar mijn mening de macht waartegen de opstandelingen, ‘opstandige mensen’ immers, zich verzetten. En er was geen wettig gezag, maar een dictatuur van misdadige Hongaarse vazallen, in het zadel geholpen en gehouden door de militaire macht van de Sovjet Unie.
Anderen noemen het ‘de Hongaarse revolutie’, maar dat impliceert een omwenteling en die was er helaas niet. Daarom gebruik ik liever het begrip ‘vrijheidsstrijd’. Dat past ook meer in de klassieke Hongaarse traditie, want die ‘vrijheidsstrijd’ werd, praktisch zonder onderbreking, al vanaf 1526 gevoerd. Eerst 150 jaar tegen de oprukkende en allesvernietigende Ottomanen uit het zuiden. Direct gevolgd door een strijd van meer dan 230 jaar tegen de Habsburgers uit het westen, met als hoogtepunt de revolutie van 1848. Die werd ontketend door een aantal jongeren met, voor die tijd, radicale ideeën. Zij stelden 12 punten op die ruim 100 jaar later bijna woordelijk terug te vinden zijn in het eisenpakket van de vrijheidsstrijders van ‘56.
Zij eisten het onmiddellijke vertrek van de Sovjettroepen, de vrijlating, amnestie en rehabilitatie van alle politiek gevangenen, het invoeren van een rechtsstaat en berechtiging van allen die verantwoordelijk werden geacht voor de misstanden en de terreur. Ze wilden democratische verkiezingen, een meerpartijenstelsel, absolute persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Eisen die mij als vrije Nederlander vandaag de dag niet zo onredelijk, laat staan radicaal, in de oren klinken.
Maar de strijd voor deze vrijheden eiste een hoge tol;
Meer dan 20.000 mensen raakten gewond in de ongelijke strijd tegen de militaire overmacht.
Vijfentwintighonderd vrijheidsstrijders sneuvelden. 35.000 mensen belandden daarna in de gevangenissen, waarvan er 350 werden geëxecuteerd en zo’n 1000 mensen zijn gedeporteerd naar de Sovjet Unie. Tijdens deze herdenking denken wij vol respect en dankbaarheid aan hen allen, want dat wij vandaag in vrijheid en vrede mogen leven is mede aan hun offer te danken.
Ook raakten meer dan 200.000 Hongaren ontheemd en vluchtten naar het buitenland. En is die vluchteling van toen nou wezenlijk anders dan die van nu? Moet een slachtoffer van oorlogsgeweld, verdreven van huis en haard, nu anders ontvangen worden dan toen of is er een parallel?
De omstandigheden van nu zijn geheel anders dan toen.
De vluchteling van toen was op de vlucht voor de tirannieke en naar wereldheerschappij strevende communistische ideologie, ondersteund door het militaire geweld van de Sovjet Unie. De westerse wereld verklaarde zich solidair met de onderdrukte volkeren die na WO II tegen hun wil ingelijfd waren in het Sovjetrijk.
Vandaag is de plaats van de toen dreigende katastrofale botsing tussen twee wereldmachten ingenomen door ontelbare regionale gewapende conflicten in practisch alle werelddelen. Met als gevolg enorme stromen oologsvluchtelingen waarbij zich talloze arme mensen voegen in hoop op een beter leven.
Maar is de vluchteling van toen nu wezenlijk anders dan die van nu? Ter overweging citeer ik graag een jonge vrouw, mijn collega Haweya Abdillahi. Zij is vicevoorzitter van Vluchtelingen Organisaties Nederland, waar ik voorzitter van ben. Haar tekst is inmiddels het credo van onze organisatie geworden. Het zijn haar woorden maar met overtuiging spreek ik ze uit:
„Ik ben een vluchteling. Toen ik hier kwam vertelde ik de verhalen van mijn vlucht. Ik was een boodschapper van schendingen van mensenrechten. Ik kwam uit Hongarije, uit Tsjechië, uit Chili, uit Argentinië, uit Iran, uit Irak, uit Turkije, uit Afghanistan uit Somalië.
Ik streed voor vrijheid, voor vrede, voor emancipatie. En tegen ongelijkheid, tegen tirannie, tegen angst, tegen onderdrukking en discriminatie. Ik zet mij in voor een andere, een betere wereld, overal en altijd, hier en nu. Ik werk aan verandering en mijn waarden zijn respect, waardigheid en wederkerigheid.
Ik geloof in de universele rechten van de mens. Deze gelden overal en voor iedereen, zonder uitzondering. Ik verwerp het idee dat cultuur, religie, sekse, leeftijd, afkomst of nationaliteit scherpe grenzen trekt tussen mensen. Ik sta voor een uitgestoken hand, voor bruggen bouwen en voor een gemeenschappelijk grenzeloos doel: leven in vrijheid en vrede.”
Photo: Most Magyarul