23 Nov

Geachte heer Vandermeersch,

Met verbijstering las ik het artikel "De aanval op het liberale denken komt van binnenuit", geschreven door Bastiaan Rijpkema, in uw krant van 17 november jl. Rijpkema noemt in zijn artikel de speech die de heer Orbán in 2014 gaf, de 'illiberale staat'-toespraak. Hoewel de heer Orbán in de toespraak betoogde dat er veel te leren valt van niet-liberale staten, zoals Singapore, China, India, Turkije en Rusland, die economisch goed presteren in een tijd waarin de liberale wereld in een ernstige crisis verkeert, onderstreepte hij ook het belang van democratie, en “respect voor de waarden van het Christendom, de vrijheid en mensenrechten”. Daarom begrijp ik niet dat Rijpkema impliceert dat dit statement de heer Orbán tot een aanvaller van de democratische rechtsstaat maakt.

In verband met het zogenaamde "Soros Plan", beschuldigt Rijpkema Hongarije op een walgelijke, ongefundeerde en betreurenswaardige wijze van antisemitisme. Het feit dat hij er niet in slaagt om enig bewijs van antisemitisme te geven, laat zien dat deze bewering niets anders is dan een verzinsel van zijn verbeelding. Het is geen geheim dat de Hongaarse regering zich verzet tegen de mening van George Soros om miljoenen migranten naar Europa te halen en hen financieel te ondersteunen. De religie of afkomst van Soros is echter nooit een punt van discussie geweest. 

Elders in het artikel schrijft Rijpkema zonder enige context te bieden dat een Hongaarse krant werd gesloten en een 'vooraanstaande universiteit' met sluiting werd bedreigd. Wat betreft de krant ging het om een privékrant. Na jarenlang zware financiële verliezen te hebben besloot de eigenaar om de krant te ontbinden. Laat me duidelijk zijn: Hongarije geniet volledige mediavrijheid. Ondanks dat gedrukte media het financieel moeilijk hebben, worden internet- en televisiemedia volop gebruikt door de oppositie, iedere Hongaars sprekend persoon zou dit kunnen bevestigen. Wat betreft de "prominente universiteit" (de Central European University, neem ik aan), moet ik één ding verduidelijken. De CEU genoot van privileges waar andere hoger onderwijsinstellingen in Hongarije geen toegang tot hadden. Met de wetswijziging komt er een einde aan deze discriminerende praktijken en ontstaat er een gelijk speelveld voor de universiteiten. Daarom is het zeer veelzeggend dat van de 28 getroffen universiteiten de wetswijziging alleen voor de CEU onaanvaardbaar bleek. Op 14 juli ondertekende Hongarije bijvoorbeeld een overeenkomst over het voortzetten van de werkzaamheden van het McDaniel College (één van de instellingen die getroffen werd door de wetswijziging) met de staat Maryland. Waar een wil is, is een weg.

Rijpkema vindt het ook nodig om aan te geven dat de Hongaarse oppositie geen verkiezingen kan winnen. Ten eerste werd de Hongaarse kieswet, samen met alle belangrijke juridische wijzigingen in Hongarije doorgelicht door relevante internationale instellingen en in overeenstemming bevonden met internationale normen. Ten tweede, wanneer Hongarije het meerderheidsstelsel zou toepassen dat bijvoorbeeld wordt gebruikt in het Verenigd Koninkrijk, dan zou de huidige partijalliantie van de heer Orbán maar liefst 90% van alle zetels innemen. Op dit moment heeft Orbáns partijalliantie niet eens een tweederdemeerderheid.

Tenslotte zouden ontwikkelingssubsidies van de Europese Unie niet moeten worden gezien als liefdadigheid aan minder welvarende lidstaten. In ruil voor het ontvangen van cohesiefondsen heeft Hongarije namelijk haar deuren geopend voor andere West-Europese bedrijven. Een groot deel van iedere euro die de EU aan een minder ontwikkeld land geeft, komt dus terug bij de nettobetalers.

Mocht de heer Rijpkema geïnteresseerd zijn in een gesprek om de ontwikkelingen binnen de Hongaarse politiek nader te bespreken, sta ik open voor een op feiten gebaseerde discussie.

Hoogachtend,

András Kocsis
Ambassadeur